Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Evolutie van de beroepsbevolking 1990-2030

20 dec. 2000 — T. Vandenbrande

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2000, hoofdstuk 4.

Samenvatting

De beroepsbevolking wordt gevormd door werkende en werkloze bevolking samen. In dit hoofdstuk onderzoeken we hoe de omvang van de beroepsbevolking veranderde tijdens het laatste decennium, en blikken we vooruit op de te verwachten ontwikkelingen in de komende decennia. We onderzoeken onder meer de impact van het met pensioen gaan van de babyboomgeneratie.

Methodologie

De beroepsbevolking wordt samengesteld uit werkenden en werklozen. De activiteitsgraad wordt berekend door de beroepsbevolking af te zetten tegen de totale bevolking. De basis voor de vergelijking van de situatie in 1990 met die in 1999 (in de eerste paragraaf) zijn de resultaten van de EAK (waarbij het aantal werklozen overeenstemt met het aantal ‘ILO’-werklozen).

In de tweede paragraaf worden een aantal toekomstscenario’s uitgetekend. Vertrekpunt hiervoor is het verleden, m.n. hoe de participatie evolueerde in de afgelopen periode. Deze analyse gebeurde op de EAK uit de periode 1988-1998. Om te grote schommelingen te vermijden, werden bij deze oefening voortschrijdende gemiddelden gebruikt, waardoor de periode ingekort wordt tot 1989-1997. Voor deze periode werden per vijfjarige leeftijdsgroep en per geslacht gemiddelde ‘transitieprobabiliteiten’ berekend. We verduidelijken: wanneer de activiteitsgraad bij een cohorte geboren tussen 1953 en 1957 op 95% ligt in 1992 (en op dat ogenblik dus 35 tot 39 jaar oud) en 85,5% in 1997 (dan op 40- tot 44-jarige leeftijd), dan is de ‘transitieprobabiliteit’ bij de overgang tussen 35-39 jaar en 40-44 jaar 90% (of 85,5/95). Deze gemiddelde ‘transitieprobabiliteiten’ uit de periode 1989-1997 werden gebruikt om per geslacht en leeftijdsklasse de toekomstige evolutie van de activiteitsgraad te voorspellen. De toekomstige omvang van de beroepsbevolking werd geraamd door deze prognoses m.b.t. de activiteitsgraad te koppelen aan de bevolkingsprognoses, afkomstig van het Federaal Planbureau en eveneens beschikbaar naar geslacht en leeftijd.

Bij de prognose van de activiteitsgraad en de beroepsbevolking stemt het jaar 1999 overeen met wat blijkt uit de EAK 1999, maar wijken de resultaten van alle hieropvolgende jaren af naargelang het scenario. Vier scenario’s werden onderscheiden. Het eerste scenario is het aannemelijke scenario, de drie andere hebben een louter analytische waarde.

Scenario 1: de transitieprobabiliteiten blijven de komende 30 jaar gelijk bij de leeftijdsklassen tussen 29 en 49 jaar. Bij de oudere leeftijdsklassen nemen deze transitieprobabiliteiten licht toe ten gevolge van de inspanningen van het beleid om de uittrede tot op een iets latere leeftijd uit te stellen. In dit scenario gaan we ervan uit dat de uitval met 20% verminderd. De uitval is het complement van de transitieprobabiliteit. We verduidelijken: wanneer de transitieprobabiliteit 90% is, dan is de uitval 10% (of 100%-90%); als de uitval met 20% verminderd wordt, dan neemt in dit geval de transitieprobabiliteit toe tot 92%. Bij de jongere leeftijdsklassen onderstellen we dat de activiteitsgraad in de toekomst stabiel blijft. Uitzondering zijn de vrouwen tussen 25 en 29 jaar, waar we per vijf jaar een toename van de activiteitgraad met 0,5 ppn aannemen.

Scenario 2: “ten gevolge van het afschaffen van brugpensioen en het uitschrijven van oudere werklozen blijven oudere personen langer in de beroepsbevolking”. Dit hypothetisch geval neemt alle onderstellingen uit scenario 1 over, met uitzondering van de hypothesen m.b.t. oudere leeftijdsklassen. Voor de oudere leeftijdsklassen werden nieuwe transitieprobabiliteiten berekend, door voor de situaties 1992 en 1997 bij de beroepsbevolking zoals bepaald in de EAK alle personen te tellen die in juni van dat jaar ofwel op brugpensioen waren, ofwel opgenomen waren in het stelsel van oudere werkloze. We nemen m.a.w. aan dat er in de toekomst geen instroom in dit stelsel meer mogelijk is, én dat geen enkele persoon die in de toekomst mogelijk van deze uittredescenario’s zou genieten bij het afschaffen van deze stelsels naar een vrijwillige inactiviteit overstapt. Dit is uiteraard een puur hypothetisch geval, dat bovendien in potentieel wordt overschat. Anderzijds werd met andere pistes om de beroepsbevolking uit te breiden –verlagen van de leerplicht of verlengen van de pensioenleeftijd- in het scenario geen rekening gehouden.

Scenario 3: “de omvang van de beroepsbevolking blijft even groot”. Er werd ondersteld dat de omvang van de beroepsbevolking in de komende 30 jaar identiek zal zijn aan die van 1999. Met dit scenario kan worden afgeleid in welke periode de beroepsbevolking of het aanbod aan arbeidskrachten sterk zal schommelen.

Scenario 4: “de activiteitsgraad blijft binnen de verschillende leeftijdsklassen constant” aan die van 1999. Dit scenario geeft m.a.w. weer wat er zou gebeuren indien in de toekomst enkel demografische factoren de omvang van de beroepsbevolking zouden determineren. De participatie blijft immers stabiel binnen iedere leeftijdsklasse.

De algemene methodologie bij dit jaarboek kan onder het hoofdstuk ‘ algemene methodologie’ worden geraadpleegd.

Download

Bijlagen