Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Evolutie van de werkgelegenheid

20 dec. 2000 — L. Van Wichelen

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2000, hoofdstuk 11.

Samenvatting

De werkgelegenheidsgroei in het Vlaams Gewest versnelt in de tweede helft van de jaren ’90. De sterke toename van het aantal jobs in loondienst in de commerciële diensten speelt hierbij een dominante rol, de zelfstandige werkgelegenheid stabiliseert eind de jaren ’90. In 1998 zorgt de sterke jobgroei in de commerciële en publieke diensten in combinatie met het herstel van de industriële werkgelegenheid voor een piekjaar op vlak van jobcreatie (+2%). In de eerste helft van 1999 leidt een tijdelijke conjuncturele vertraging tot een minder sterke groei in de commerciële diensten, bijgevolg vermindert ook de globale jobcreatie tot iets meer dan 1%. Verwacht wordt dat de conjuncturele heropleving vanaf de tweede helft van 1999 de jobcreatie in de private ondernemingen in 2000 en 2001 opnieuw zal versterken. De mooie exportprestaties kunnen de werkgelegenheid in de Vlaamse industrie opnieuw veiligstellen, in de commerciële diensten zorgen o.m. de nieuwe diensten aan ondernemingen voor een versterkte groeidynamiek. Ook een aantal publieke diensten zoals het onderwijs, het openbaar bestuur en de social profit bieden zicht op een verdere jobcreatie. Bijgevolg zal ook de globale groei van de loontrekkende werkgelegenheid in Vlaanderen in 2000 allicht hoger liggen dan in 1999.

Methodologie

Hoe de werkgelegenheid wordt gemeten kan worden afgeleid uit schema X (zie hoger). ). In dit hoofdstuk wordt enkel rekening gehouden met de zogenaamde ’basiscomponenten van de werkgelegenheid’, en wordt de tijdreeks opgebouwd met gegevens over respectievelijk de loontrekkende en de niet-loontrekkende werkgelegenheid in de periode 1990-1999. De loontrekkende werkgelegenheid wordt hierbij geoperationaliseerd als de som van het aantal jobs in loondienst (RSZ) en het aantal vergoede helpers (RSVZ). De niet-loontrekkende werkgelegenheid wordt geoperationaliseerd als de som van het aantal zelfstandigen in hoofdberoep (RSVZ) en de niet-vergoede helpers (NIS, EAK). In tabel B11.1 vindt u een tijdreeks met de absolute cijfers voor elk van deze vier componenten. Hieronder wordt de operationalisatie van elk van deze vier componenten toegelicht, vervolgens worden de belangrijkste verschilpunten met de werkgelegenheidscijfers en tijdreeksen in voorgaande WAV-jaarboeken toegelicht.

De Vlaamse werkgelegenheid in vier componenten

De belangrijkste component van de loontrekkende werkgelegenheid is het aantal jobs in loondienst zoals geregistreerd bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Als basis geldt hier de gedecentraliseerde RSZ-statistiek m.b.t. 30 juni van elk jaar. In dit bestand wordt ook de aangifte van jobs bij plaatselijke en provinciale overheden geïntegreerd (het RSZPPO-bestand). De evolutie van het aantal jobs in loondienst tussen 1996 en 1997 werd vertekend door de verbeterde aangifte van de werkgelegenheid bij deze plaatselijke en provinciale overheden. Deze vertekening werd gecorrigeerd door voor de betrokken sectoren de vestgestelde evolutie tussen 1996 en 1997 evenredig te verdelen over de periode waarin ze in realiteit betrekking heeft (periode 1991/1992-1997). Deze correctie werd reeds doorgevoerd in de editie 1999 van dit Jaarboek (zie p. 448 van het Jaarboek 1999 voor meer uitleg), en wordt hier hernomen.

Een tweede (relatief kleine) component van de loontrekkende werkgelegenheid zijn de vergoede helpers. Deze component wordt geoperationaliseerd op basis van het aantal bij het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen (RSVZ) geregistreerde helpers in hoofdbezigheid. Bij RSVZ is een tijdreeks met het aantal helpers in hoofdbezigheid beschikbaar voor de periode 31 december 1995 tot en met 31 december 1999. Op basis van deze gegevens wordt het aantal helpers in hoofdbezigheid op 30 juni 1996, 1997, 1998 en 1999 berekend door telkens de som te maken van twee opeenvolgende jaren en deze som te delen door twee (31 december 1995 + 31 december 1996 / 2 = 30 juni 1996). Voor de periode 1990-1994 is bij RSVZ enkel een tijdreeks van het totaal aantal helpers beschikbaar. Op basis van de gekende procentuele evolutie van deze globale groep helpers wordt ‘retro-actief’ de tijdreeks van het aantal helpers in hoofdberoep aangevuld voor de periode 30 juni 1990 – 30 juni 1995.

De belangrijkste component van de niet-loontrekkende werkgelegenheid is het aantal zelfstandigen in hoofdbezigheid zoals geregistreerd bij RSVZ. Een tijdreeks voor de periode 31 december 1995 – 31 december 1999 is beschikbaar bij RSVZ. Door telkens de som te maken van twee opeenvolgende jaren en vervolgens te delen door twee wordt een tijdreeks opgesteld voor de periode 30 juni 1996 – 30 juni 1999 (31 december 1995 + 31 december 1996 / 2 = 30 juni 1996, cfr. hoger). De vergelijking met RSVZ-gegevens van voor 1995 wordt bemoeilijkt vermits in deze RSVZ-bestanden de categorie zelfstandigen (en helpers) actief na pensioenleeftijd niet onderscheiden wordt (slechts vanaf 1995). Deze groep zelfstandigen actief na pensioenleeftijd maakt in de periode voor 1995 minstens gedeeltelijk deel uit van de categorie zelfstandigen in hoofdberoep. De impact van deze conceptuele wijziging op de tijdreeks van het aantal zelfstandigen in hoofdberoep wordt geneutraliseerd door de gekende procentuele evolutie van het aantal zelfstandigen in hoofdberoep uit de periode juni 1990-juni 1994 ‘retro-actief’ toe te passen op het berekende aantal zelfstandigen in hoofdberoep op 30 juni 1996. Voor de tussenliggende periode 30 juni 1994 – 30 juni 1996 wordt een jaarlijkse procentuele groei verondersteld die het gemiddelde is van de evolutie in de periode 1993-1994 en de periode 1996-1997.

De tweede component van de niet-loontrekkende werkgelegenheid is het aantal niet-vergoede helpers (de meewerkende echtgenoten). Deze categorie wordt geoperationaliseerd op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van het NIS. Omwille van de beperkte omvang van deze groep (50 000 tot 60 000 in het Vlaams Gewest) vertoont dit enquête-resultaat relatief sterke schommelingen. Deze schommelingen worden deels opgevangen door te werken met voortschrijdende gemiddelden. Het aantal niet-vergoede helpers in 1998 wordt hierbij bepaald als het gemiddelde van het aantal niet-vergoede helpers in de EAK in 1997, 1998 en 1999. Vermits de resultaten van de EAK 2000 nog niet bekend zijn, is het aantal niet-vergoede helpers voor 1999 een voorlopig cijfer (gemiddelde 1998-1999).

De vergelijking met voorgaande WAV-jaarboeken

In de editie 1998 en 1999 van het Jaarboek over de arbeidsmarkt in Vlaanderen werd de totale werkgelegenheid geoperationaliseerd als de som van het aantal jobs in loondienst (RSZ-bestand m.b.t. 30 juni), en de niet-loontrekkende werkgelegenheid als de som van het aantal zelfstandigen en helpers in hoofdberoep (RSVZ).

Het belangrijkste conceptuele verschil met de hoger beschreven methodologie in dit Jaarboek schuilt in de introductie van de categorie niet-vergoede helpers (de meewerkende echtgenoten), berekend op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten van het NIS). Logischerwijze ligt de raming van de totale werkgelegenheid voor de jaren 1996 en 1997 volgens deze nieuwe methode ongeveer 50 000 tot 60 000 eenheden hoger dan op basis van de vorige methode in de editie 1999 van het Vlaams Jaarboek.

Ook in de subregionale editie (1999) van het WAV-Jaarboek wordt een tijdreeks aangeboden over de evolutie van de totale werkgelegenheid (zie tabel B5.1 en methodologische toelichting in de editie 1999 van deze provinciale jaarboeken). Deze geraamde ‘totale’ Vlaamse werkgelegenheid ligt voor de jaren 1990 tot en met 1998 telkens een stuk hoger dan volgens de hoger beschreven nieuwe methodologie, en dit omwille van de volgende redenen:

De RSVZ-categorie zelfstandigen actief na pensioenleeftijd (meer dan 36 000 personen) wordt in de nieuwe methodologie niet tot de basiscomponenten van de werkgelegenheid gerekend (i.t.t. in het Subregionale Jaarboek 1999)

In het Subregionale Jaarboek 1999 worden de RSVZ-gegevens m.b.t. 31 december van elk jaar gehanteerd als raming voor het volgende jaar (‘1 januari’). In de nieuwe methodologie wordt de situatie op 30 juni van elk jaar geraamd als een gemiddelde van twee opeenvolgende momentopnames op 31 december.

Het aantal helpers werd in het Subregionale Jaarboek 1999 berekend door de verhouding ‘aantal helpers per zelfstandige’ uit de Volkstelling 1991 toe te passen op het aantal zelfstandigen uit het RSVZ-bestand. De nieuwe methode voor de raming van de vergoede en niet-vergoede helpers (respectievelijk o.b.v. het RSVZ-bestand en de NIS-enquête) levert een hoger totaal op.

De nieuwe methode voor de raming van de totale werkgelegenheid (o.b.v. de vier basiscomponenten) zal eveneens gebruikt worden in de komende editie van de subregionale jaarboeken (editie 2000), wat de coherentie tussen de Vlaamse en subregionale tijdreeks m.b.t. de werkgelegenheid zal verhogen.

WAV-sectorindeling

De twee belangrijkste componenten van de Vlaamse werkgelegenheid – het aantal jobs in loondienst o.b.v. het RSZ-bestand en het aantal zelfstandigen in hoofdberoep o.b.v. het RSVZ-bestand – worden traditiegetrouw ingedeeld in 4 hoofdsectoren en 46 WAV-sectoren. De sectorindeling die hierbij wordt gehanteerd vind je hier.

De algemene methodologie bij dit jaarboek kan onder het hoofdstuk ‘ algemene methodologie’ worden geraadpleegd.

Download

Bijlagen