Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Evolutie van de werkgelegenheid

20 dec. 2001 — E. Stevens

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2001, hoofdstuk 14.

Samenvatting

De werkgelegenheid in het Vlaams Gewest neemt met een verhoogde snelheid toe tussen 1999 en 2000. De sterke toename van het aantal jobs in loondienst in de commerciële diensten speelt hierbij een dominante rol, terwijl de zelfstandige werkgelegenheid stabiliseert in de beschouwde periode. Opmerkelijk is ook dat de secundaire sector een licht herstel laat optekenen, terwijl de quartaire sector haar rol in de werkgelegenheidsgroei ziet afnemen.

Methodologie

In dit hoofdstuk over de evolutie van de werkgelegenheid (=het aantal jobs) focussen we op de evolutie van de ‘basiscomponenten van de werkgelegenheid’. De loontrekkende werkgelegenheid wordt hierbij geoperationaliseerd als de som van het aantal jobs in loondienst (RSZ) en het aantal vergoede helpers (RSVZ). De niet-loontrekkende werkgelegenheid wordt geoperationaliseerd als de som van het aantal zelfstandigen in hoofdberoep (RSVZ) en de niet-vergoede helpers (NIS, EAK). In onderstaande tabel vindt u een tijdreeks met de absolute cijfers voor elk van deze vier componenten. Omdat dezelfde methode wordt gebruikt dan in het Jaarboek 2000, konden we het merendeel van de cijfers overnemen uit het vorige jaarboek. Alleen voor het aantal jobs in loondienst moest een nieuwe tijdreeks worden opgesteld als het gevolg van een aantal wijzigingen in de RSZ-statistieken. We herhalen hieronder de operationalisatie van elk van deze vier componenten, vervolgens lichten we de veranderingen in de RSZ-statistieken toe.

De Vlaamse werkgelegenheid in vier componenten

De belangrijkste component van de loontrekkende werkgelegenheid is het aantal jobs in loondienst zoals geregistreerd bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Als basis geldt hier de gedecentraliseerde RSZ-statistiek m.b.t. 30 juni van elk jaar. In dit bestand wordt ook de aangifte van jobs bij plaatselijke en provinciale overheden geïntegreerd (het RSZPPO-bestand). De evolutie van het aantal jobs in loondienst tussen 1996 en 1997 werd vertekend door de verbeterde aangifte van de werkgelegenheid bij deze plaatselijke en provinciale overheden. Deze vertekening werd gecorrigeerd door voor de betrokken sectoren de vastgestelde evolutie tussen 1996 en 1997 evenredig te verdelen over de periode waarin ze in realiteit betrekking heeft (periode 1991/1992-1997). Deze correctie werd reeds doorgevoerd in de edities 1999 en 2000 van dit Jaarboek (zie p. 448 van het Jaarboek 1999 voor meer uitleg), en wordt hier hernomen.

Een tweede (relatief kleine) component van de loontrekkende werkgelegenheid zijn de vergoede helpers. Deze component wordt geoperationaliseerd op basis van het aantal bij het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen (RSVZ) geregistreerde helpers in hoofdbezigheid. Bij RSVZ is een tijdreeks met het aantal helpers in hoofdbezigheid beschikbaar voor de periode 31 december 1995 tot en met 31 december 2000. Op basis van deze gegevens wordt het aantal helpers in hoofdbezigheid op 30 juni 1996, 1997, 1998, 1999 en 2000 berekend door telkens de som te maken van twee opeenvolgende jaren en deze som te delen door twee (31 december 1995 + 31 december 1996 / 2 = 30 juni 1996). Voor de periode 1990-1994 is bij RSVZ enkel een tijdreeks van het totaal aantal helpers beschikbaar. Op basis van de gekende procentuele evolutie van deze globale groep helpers wordt ‘retro-actief’ de tijdreeks van het aantal helpers in hoofdberoep aangevuld voor de periode 30 juni 1990 – 30 juni 1995.

De belangrijkste component van de niet-loontrekkende werkgelegenheid is het aantal zelfstandigen in hoofdbezigheid zoals geregistreerd bij RSVZ. Een tijdreeks voor de periode 31 december 1995 – 31 december 2000 is beschikbaar bij RSVZ. Door telkens de som te maken van twee opeenvolgende jaren en vervolgens te delen door twee wordt een tijdreeks opgesteld voor de periode 30 juni 1996 – 30 juni 2000 (31 december 1995 + 31 december 1996 / 2 = 30 juni 1996, cfr. hoger). De vergelijking met RSVZ-gegevens van voor 1995 wordt bemoeilijkt vermits in deze RSVZ-bestanden de categorie zelfstandigen (en helpers) actief na pensioenleeftijd niet onderscheiden wordt (slechts vanaf 1995). Deze groep zelfstandigen actief na pensioenleeftijd maakt in de periode voor 1995 minstens gedeeltelijk deel uit van de categorie zelfstandigen in hoofdberoep. De impact van deze conceptuele wijziging op de tijdreeks van het aantal zelfstandigen in hoofdberoep wordt geneutraliseerd door de gekende procentuele evolutie van het aantal zelfstandigen in hoofdberoep uit de periode juni 1990-juni 1994 ‘retro-actief’ toe te passen op het berekende aantal zelfstandigen in hoofdberoep op 30 juni 1996. Voor de tussenliggende periode 30 juni 1994 – 30 juni 1996 wordt een jaarlijkse procentuele groei verondersteld die het gemiddelde is van de evolutie in de periode 1993-1994 en de periode 1996-1997.

De tweede component van de niet-loontrekkende werkgelegenheid is het aantal niet-vergoede helpers (de meewerkende echtgenoten). Deze categorie wordt geoperationaliseerd op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van het NIS. Omwille van de beperkte omvang van deze groep (50 000 tot 60 000 in het Vlaams Gewest) vertoont dit enquête-resultaat relatief sterke schommelingen. Deze schommelingen worden deels opgevangen door te werken met voortschrijdende gemiddelden. Het aantal niet-vergoede helpers in 1998 wordt hierbij bepaald als het gemiddelde van het aantal niet-vergoede helpers in de EAK in 1997, 1998 en 1999. Vermits de resultaten van de EAK 2001 nog niet bekend zijn, is het aantal niet-vergoede helpers voor 2000 een voorlopig cijfer (gemiddelde van 1999 en 2000). In het Jaarboek 2000 was voor 1999 alleen een voorlopig cijfer beschikbaar (het gemiddelde van 1998 en 1999), dit is in bovenstaande tabel vervangen door het definitieve cijfer (het gemiddelde van 1998, 1999 en 2000).

Wijzigingen in de RSZ-statistiek

Het aantal jobs in loondienst in de gedecentraliseerde RSZ-statistiek op 30 juni 2000 is niet zonder meer vergelijkbaar met het aantal jobs op 30 juni 1999. We lichten eerst de oorzaken hiervoor toe, daarna brengen we alle verschuivingen samen in een tabel.

1. Een nieuwe gecentraliseerde statistiek

Sinds het vierde kwartaal van 1999 gebruikt de RSZ de Loon- en Arbeidstijdsgegevensbank (LATG) als basis voor alle gecentraliseerde statistieken. Tegelijk werd een kwaliteitsverbetering doorgevoerd. Zo werd een eigen controlecircuit opgezet met betrekking tot de datum dat personeel uit dienst treedt. Dit heeft geleid tot een verbetering van deze variabele waardoor het aantal arbeidsplaatsen geteld op het einde van het kwartaal in veel mindere mate dan vroeger overschat wordt (zie Vets, 2000). Een andere verbetering betreft de werknemers die in meer dan één statuut bij eenzelfde werkgever in dienst zijn. Eén persoon kan niet langer meerdere arbeidsplaatsen bij eenzelfde werkgever innemen; er wordt telkens één arbeidsplaats per werknemer geteld (als werkgever dezelfde is).

Deze veranderingen in de gecentraliseerde statistiek blijft niet zonder gevolgen voor de gedecentraliseerde statistiek. De gedecentraliseerde gegevens worden immers afgestemd op de gecentraliseerde statistieken van het tweede kwartaal, zodat het aantal arbeidsplaatsen op het niveau van elke werkgever gelijk is in beide statistieken. Dit heeft geleid tot veranderingen van de gedecentraliseerde gegevens, vooral in de interimsector en het onderwijs.

Het aantal arbeidsplaatsen in de uitzendsector is met de verbeterde registratie van de datum uit dienst sterk verminderd….

In het onderwijs is het aantal arbeidsplaatsen sterk verminderd doordat de werknemers die twee statuten combineren (bijvoorbeeld deeltijds vastbenoemd, deeltijds contractueel) op 30 juni 1999 nog voor twee arbeidsplaatsen werden geteld, in juni 2000 nog maar voor één arbeidsplaats.

2. De harmonisatie van de Nace-codes

Om de onderlinge coherentie tussen de statistieken van verschillende Belgische instellingen te vergroten, is een project opgestart dat er op gericht is om in alle statistieken eenzelfde onderneming steeds onder dezelfde activiteitstak onder te brengen. Nemen onder meer deel aan dit project: het Nationaal Instituut voor Statistiek, de Nationale Bank van België, de BTW-administratie en de RSZ. Dit harmonisatieproject heeft tot gevolg dat de hoofdactiviteit van sommige werkgevers tussen 30 juni 1999 en 30 juni 2000 in de RSZ-statistieken veranderd is. Alhoewel dit project vooral gevolgen heeft voor de gecentraliseerde statistiek, zijn er ook wijzigingen in de gedecentraliseerde statistiek, vooral voor de werkgevers waarvan alle inrichtingen dezelfde activiteit uitvoeren.

3. Veranderingen in de overheidssector

- De Centrale Diensten voor Vaste Uitgaven van het Ministerie van Financiën

– dat tot in 2000 instond voor de meerderheid van de arbeidsplaatsen bij de federale en Vlaamse overheid - is overgegaan tot een verbeterde opsplitsing van de arbeidsplaatsen naar activiteit en naar lokaliteit.

- De arbeidsplaatsen aangegeven bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor Plaatselijke en Provinciale overheden (RSZPPO) werden gedeeltelijk geharmoniseerd naar activiteitssector. In het verleden gaven sommige gemeenten het politiepersoneel aan onder de nacecode 75.243 (politie) terwijl andere gemeenten de nacecode 75.114 (gemeentelijke overheid) gebruikten. In de gedecentraliseerde statistiek van 30 juni 2000 wordt al het politiepersoneel ondergebracht bij de code 75.243. Ook het OCMW-personeel dat niet verbonden is aan specifieke dienstverlening die gecombineerd wordt met huisvesting (ziekenhuizen, rusthuizen,…) werd vroeger onder verschillende codes aangegeven: 85.323 (overige maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting) en 75.115 (OCMW’s). Conform met het Nationaal Instituut voor Statistiek krijgen sinds 30 juni 2000 al deze werknemers de code 75.115.

Tabel M14.2 in de cijferbijlage van dit hoofdstuk geeft per WAV-sector een overzicht van alle administratieve verschuivingen die zich tussen 30 juni 1999 en 30 juni 2000 hebben voorgedaan, met telkens een aanduiding van de oorzaak van de verschuiving.
Hoe werd de tabellen in hoofdstuk 14 aangepast aan deze verschuivingen? Voor 30 juni 2000 werden steeds de originele cijfers van de RSZ overgenomen. Voor 30 juni 1999 werden de cijfers per sector herraamd (tabel 14.2). We mogen er echter wellicht niet van uit gaan dat hierdoor in hoofdstuk 14 de werkelijke evolutie wordt gepresenteerd, gezien de omvang van de verschuiving niet altijd exact gekend is en omdat we vermoedelijk niet alle verschuivingen hebben opgemerkt. We kunnen er wel van uit gaan dat de evolutie besproken in hoofdstuk 14 beter overeenstemt met de werkelijke evolutie van de sectorale werkgelegenheid dan op basis van de ongecorrigeerde RSZ-cijfers mogelijk zou geweest zijn.

Voor de periode 1990-1998 werd enkel het totaal aantal jobs in loondienst herraamd. Hier is de foutenmarge wellicht nog groter dan voor de evolutie 1999-2000 omdat verondersteld werd dat de omvang van de verschuiving /in de ondernemingen die in een bepaald jaar van sector verschuiven, de werkgelegenheid in de voorgaande jaren constant bleef.

WAV-sectorindeling

De twee belangrijkste componenten van de Vlaamse werkgelegenheid – het aantal jobs in loondienst o.b.v. het RSZ-bestand en het aantal zelfstandigen in hoofdberoep o.b.v. het RSVZ-bestand – worden traditiegetrouw ingedeeld in 4 hoofdsectoren en 46 WAV-sectoren. De sectorindeling die hierbij wordt gehanteerd vind je hier terug.