Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Evolutie van de werkloosheid

20 dec. 2001 — M. Tielens

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2001, hoofdstuk 5.

Samenvatting

Het afgelopen jaar stabiliseerde het aantal niet-werkende werkzoekenden (nwwz). Deze stabilisatie verbergt enerzijds een stijging van de kortdurige werkloosheid en anderzijds een (vertraagde) daling van de langdurige werkloosheid. Bepaalde groepen zijn sterker vertegenwoordigd in de stijging van de kortdurige werkloosheid. Zo zien we dat het aantal nwwz bij de jongeren dit jaar is gestegen. Daarnaast blijven ook de laaggeschoolden een conjuctuurgevoelige groep.

We merken een belangrijk verschil tussen de geslachten: terwijl het aantal vrouwelijke nwwz verder is gedaald worden de mannen geconfronteerd met een stijging van de werkloosheid. Tot slot zien we ook dat het aantal werklozen bij niet-Europeanen blijft toenemen, zij het in minder sterke mate dan vorig jaar.

Methodologie

In dit hoofdstuk wordt de werkloosheid geoperationaliseerd aan de hand van de officiële registratie van de arbeidsreserve, m.n. de inschrijving als niet-werkende werkzoekende (nwwz) bij de VDAB.

Om de evolutie op jaarbasis vergelijkbaar te maken en om seizoensschommelingen te neutraliseren gebruiken we jaargemiddelden (berekend als één twaalfde van de som van de maandgemiddelden). Het jaargemiddelde voor 2001 wordt geraamd op basis van de gegevens van de eerste negen maanden van 2001 en de geraamde maandgegevens voor het laatste kwartaal van 2001. De raming voor de drie maanden uit dit laatste kwartaal gebeurt a.d.h.v. de evolutie tijdens deze maanden in het voorgaande jaar, toegepast op 2001. Voor de gegevens over het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest worden de vier laatste maanden geraamd (volgens dezelfde methode).

De werkloosheidsgraad wordt berekend door het aantal werklozen af te zetten tegen de beroepsbevolking. Doorgaans komt dit overeen met de verhouding ‘aantal nwwz / (aantal nwwz + aantal EAK-werkenden)’. Uitzondering is de berekening van de werkloosheidsgraad naar nationaliteit. Hier ontbreken EAK-gegevens over het aantal werkenden, en gebruiken we alternatief cijfermateriaal over het aantal werkenden naar nationaliteit, afkomstig van MTA en RSVZ. Via MTA hebben we een gegevens over het aantal loontrekkende werknemers in het Vlaams Gewest naar nationaliteit voor 1998. Deze (meest recente) gegevens gebruiken we als raming voor het jaar 2000. Voor de raming van het aantal zelfstandigen en helpers wordt gebruik gemaakt van de RSVZ-gegevens m.b.t. 31 december 1999. Zelfstandigen en helpers worden hier als één groep behandeld, en gegevens van deze groep naar nationaliteit zijn enkel beschikbaar op Belgisch niveau. De raming van deze groep (zelfstandigen en helpers) van vreemde nationaliteit voor het Vlaams Gewest, gebeurt per nationaliteit afzonderlijk door de verhouding tussen het aantal inwoners tussen 15 en 64 in het Vlaams Gewest en het aantal inwoners tussen 15 en 64 in België als sleutel toe te passen op de geciteerde RSVZ-gegevens. De som van de MTA-component en de RSVZ-component geeft per nationaliteit een aanduiding voor het totaal aantal werkenden op beroepsactieve leeftijd.

De impact van ‘inactiveringsmaatregelen’ wordt voor de periode 1994-2000 geraamd als het effect dat twee maatregelen op de evolutie van het aantal nwwz hebben gehad, met name de schorsing als nwwz omwille van langdurige werkloosheid, en de uitschrijving als nwwz van oudere nwwz (bron RVA).

Schorsingen omwille van langdurige werkloosheid (artikel 80). Een werkloze kan het recht op werkloosheidsuitkering verliezen omwille van ‘abnormaal langdurige’ werkloosheid. Deze schorsingen van onbepaalde duur zijn van toepassing wanneer de werkloosheidsduur de gemiddelde duur van de (sub)regio vermenigvuldigd met 1,5 overschrijdt, en de werkloze tegelijkertijd aan bepaalde andere voorwaarden voldoet. De wijziging van artikel 80 in januari 1996 hield een verstrenging in doordat de maximale werkloosheidsduur om niet geschorst te worden wegens langdurige werkloosheid werd teruggebracht van twee naar anderhalve keer de gemiddelde werkloosheidsduur in een bepaalde (sub)regio. De berekening van het effect van de invloed van deze schorsingen op de evolutie van (het jaargemiddelde van) het aantal nwwz tussen de jaren X-1 en X gebeurt met behulp van de acht kwartaalgegevens over de uitgesproken schorsingen in X-1 en X. Elk van deze acht gegevens wordt gewogen volgens zijn impact op deze evolutie. Ter illustratie geven we de berekening voor de periode 1999-2000. De schorsingen in het eerste kwartaal van 1999 hebben een impact van 1/12e op het verschil van het jaargemiddelde van het aantal nwwz van 1999 en dat van 2000, en worden daarom pas voor dit aandeel in rekening gebracht. Het totale effect van de schorsingen op de evolutie van het aantal nwwz tussen 1999 en 2000 is bijgevolg als volgt berekend: 1/12 * (aantal schorsingen in eerste kwartaal 1999) + 4/12 * (aantal schorsingen in tweede kwartaal 1999) + 7/12 * (aantal schorsingen in derde kwartaal 1999) + 10/12 * (aantal schorsingen in vierde kwartaal 1999) + 11/12 * (aantal schorsingen in eerste kwartaal 2000) + 8/12 * (aantal schorsingen in tweede kwartaal 2000) + 5/12 * (aantal schorsingen in derde kwartaal 2000) + 2/12 * (aantal schorsingen in vierde kwartaal 2000).

Uitschrijvingen van oudere werklozen. Werkzoekende volledig werklozen vanaf 50 jaar, die langer dan een jaar werkloos zijn, kunnen vrijgesteld worden om werk te zoeken. In dat geval worden ze niet meer als nwwz beschouwd en categoriseren we hen onder de vrijgestelde ‘ouderen’. De wijziging op 1 januari 1996 van de werkloosheidsregelementering aangaande de ‘ouderen’ bestond er ten eerste in dat oudere werklozen tussen 50 en 54 jaar niet langer een verminderde arbeidsgeschiktheid moeten aantonen en ten tweede dat de minimale werkloosheidsduur om tot het stelsel toe te treden werd teruggebracht van twee tot één jaar. De invloed van de uitschrijving van oudere nwwz op de evolutie van het aantal nwwz, wordt benaderd door het gemiddeld aantal ‘oudere’ vrijgestelden in jaar X te vergelijken met het gemiddeld aantal ‘oudere’ vrijgestelden in jaar X-1.

Met het instroomrisico willen we aangeven wat het risico was voor werkenden en schoolverlaters om werkloos te worden in 2001. We vergelijken hiervoor de instroom in de werkloosheid met de groep waaruit ze potentieel afkomstig zijn. De groep die is ingestroomd zijn de kortdurige (minder dan een jaar werkloos) nwwz (raming 2001) verminderd met de categorie van de (eveneens kortdurige) vrij ingeschreven werkzoekenden (het cijfer van juni 2001 wordt hier als benadering van het gemiddelde van 2001 genomen). Deze vrij ingeschreven werkzoekenden worden in mindering gebracht omdat ze in principe afkomstig zijn uit de niet-beroepsactieve bevolking. De potentiële groep waaruit de nwwz instromen zijn de werkenden en schoolverlaters in 2000. Het aantal werkenden wordt bepaald aan de hand van de enquête naar arbeidskrachten (EAK), waarbij we diegenen selecteren die werken maar zichzelf niet als student beschouwen. Deze groep wordt vermeerderd met de schoolverlaters die zich tussen juni en oktober 2000 hebben ingeschreven bij de VDAB.