Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Huishoudstructuur en arbeidsmarkt

20 dec. 2000 — K. Geurts

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2000, hoofdstuk 7.

Samenvatting

Uit de andere hoofdstukken en uit vorige Jaarboeken is reeds ten overvloede gebleken dat geslacht, leeftijd en onderwijsniveau persoonsgebonden kenmerken zijn die sterk bepalend zijn voor de positie van Vlamingen op de arbeidsmarkt. De analyse naar huishoudstructuur toont aan dat ook de gezinssituatie een onderscheidende factor is met betrekking tot de arbeidspositie van mannen en vrouwen. Typisch gezinsgebonden arbeidspatronen blijken bovendien leeftijdoverschrijdend te zijn en voor te komen in alle onderwijsniveaus.

Een van de meest opmerkelijke vaststellingen is wel dat er in de arbeidsdeelname naar gezinsstructuur twee duidelijke en aan elkaar tegengestelde patronen herkenbaar zijn: enerzijds zijn er de bevolkingsgroepen waar de aanwezigheid van kinderen hand in hand gaat met een relatief hoge werkzaamheid en een lage werkloosheid. Dit arbeidspatroon vinden we terug bij de volwassen mannen, de oudere mannen en de oudere vrouwen. De tegenovergestelde tendens manifesteert zich bij de volwassen vrouwen en bij de jongeren, daar zijn het de personen zonder kinderen die de meest gunstige positie innemen op de arbeidsmarkt.
In de huishoudens met drie of meer kinderen ligt de werkzaamheid van de ouders lager en de werkloosheid hoger dan in gezinnen met slechts één of twee kinderen, ongeacht de leeftijd en het onderwijsniveau van de ouders. Het is opmerkelijk dat we dit patroon niet alleen terugvinden bij moeders maar ook, zij het in minder sterke mate, bij vaders.

Een tweede belangrijke vaststelling is dat de samenlevingsvormen die in aantal momenteel de sterkste toename kennen, zich laten opmerken door een weinig gunstige arbeidsmarktsituatie. Zo bekleedt het snelst groeiende gezinstype van de jaren ’90, het eenoudergezin, in vergelijking met de andere huishoudvormen de meest precaire positie op de arbeidsmarkt: het aandeel werkenden onder de alleenstaande moeders (en vaders) is zeer gering en de werkloosheid ligt in deze groep extreem hoog.
Daarnaast wordt ook de sterk groeiende groep van alleenstaanden - waartoe momenteel 8% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd behoort - erg getroffen door werkloosheid. Het aantal werkzoekenden in de beroepsactieve bevolking ligt bij de eenpersoonshuishoudens bijna dubbel zo hoog (12,0%) als gemiddeld (6,7%). Alleenstaande mannen hebben bovendien beduidend minder vaak een betaalde baan dan hun seksegenoten die samenwonen met een partner. Alleenstaande vrouwen daarentegen mogen dan wel een hoge werkloosheidsgraad hebben, het aantal werkenden ligt bij hen een flink stuk hoger dan bij vrouwen in andere gezinstypen.

Het eenpersoonshuishouden, met een relatief lage mannelijke werkzaamheidsgraad en een relatief hoge werkzaamheid bij de vrouwen, is het huishoudtype waarin het verschil tussen beide seksen het kleinst is. Bij de jongeren is dit verschil zelfs onbestaande. De kloof tussen de werkzaamheid van mannen en vrouwen is een stuk groter bij de gehuwden of samenwonenden zonder kinderen en het verschil tussen de seksen neemt nog toe bij de koppels met kinderen. Dit patroon vinden we terug in elke leeftijdscategorie en brengt ons tot een derde globale conclusie, namelijk dat er (nog steeds) een nauw verband bestaat tussen segregatie op de arbeidsmarkt en gezinsvorming. Het spreekt voor zich dat dit patroon het sterkst aanwezig is bij de ouderen, maar ook de jongeren hebben het kostwinnersmodel nog niet volledig de rug toegekeerd. Een positieve evolutie in dit verband is dat de verbeterde positie van vrouwen op de arbeidsmarkt in de loop van de jaren ’90 zich vooral in die huishoudtypen situeert waar de segregatie het grootst is: in gezinnen met kinderen en in mindere mate bij samenwonenden of gehuwden zonder kinderen.

Een laatste algemene conclusie betreft de wisselwerking tussen het onderwijsniveau en de gezinssituatie. De typisch huishoudgebonden arbeidspatronen komen voor in alle onderwijsniveaus. We stelden echter tevens vast dat bepaalde verschillen tussen de gezinstypes versterkt worden naarmate het onderwijsniveau van de leden daalt. Zo neemt bijvoorbeeld de druk op vrouwen om thuis te blijven vanaf het tweede kind toe naarmate zij lagergeschoold zijn. Hoewel er een aantal uitzonderingen zijn, kunnen we globaal genomen stellen dat bij de laaggeschoolden de verschillen in arbeidsdeelname tussen de huishoudtypen veel groter zijn dan bij de middengeschoolden terwijl deze verschillen bij hooggschoolden vrij beperkt blijven.

Methodologie

Cijfers over werkzaamheid en werkloosheid naar huishoudstructuur zijn analoog aan de WAV-methodologie, afkomstig van de EAK 1992 tot 1999. Let wel, voor de gegevens die gebruikt werden om een evolutie in kaart te brengen, werd met voortschrijdende gemiddelden gewerkt, d.w.z. dat het gemiddelde van de resultaten van de EAK 1992, 1993 en 1994 gebruikt wordt voor de waarde m.b.t. 1993. De beschreven evolutie heeft bijgevolg betrekking op de periode 1993-1998.

De vier onderzochte huishoudtypen zijn: alleenstaanden, alleenstaanden met kinderen, koppels zonder kinderen, koppels met kinderen. Als kinderen worden beschouwd: personen jonger dan 18 jaar of studenten. Om een zo zuiver mogelijk beeld te krijgen van de arbeidsmarktsituatie naar huishoudtype werden de vier onderzochte huishoudvormen als volgt afgebakend: ten eerste hebben ze enkel betrekking op huishoudens waarvan alle leden jonger zijn dan 65 jaar, en ten tweede betreft het uitsluitend de kernvormen van de vier beschouwde huishoudtypen, d.w.z. dat huishoudens bestaande uit meerdere gezinskernen of uit één kern en andere personen (al dan niet familieleden), van het onderzoek worden uitgesloten. Deze analyse heeft betrekking op de arbeidsmarktsituatie van de verantwoordelijke leden in de verschillende huishoudvormen: de alleenstaanden, de alleenstaande ouders, de leden van koppels zonder kinderen en van koppels met kinderen. Aangezien studenten in onze indeling altijd beschouwd worden als kinderen, komen zij in de analyse niet voor.

De onderzochte populatie beslaat 72% van de bevolking zonder studenten in de leeftijdscategorie 15-64 jaar. De Vlamingen op beroepsactieve leeftijd die niet in deze analyse werden opgenomen zijn:
- studenten – d.w.z. ook alleenstaande studenten en studenten met kinderen.
- personen die deel uitmaken van een huishouden met een of meerdere leden ouder dan 65 jaar.
- personen die deel uitmaken van een huishouden met drie of meer niet-studerende leden ouder dan 15 jaar.
De twee laatste groepen vind je terug onder de categorie ‘anderen’. Zoals hoger vermeld werden deze twee huishoudtypen van het onderzoek uitgesloten om een zo zuiver mogelijk beeld te krijgen van de arbeidsmarktsituatie van de vier hoofdcategorieën die hier worden onderzocht.

De beperking van de onderzoekspopulatie impliceert dat de berekende werkzaamheidsgraden een weergave zijn van de verhouding tussen de werkenden en de totale bevolking zonder studenten. Enkel voor de leeftijdscategorie 15-24 jaar levert dit grote verschillen op met de globale werkzaamheidsgraad.

Ook de werkloosheidsgraad verschilt in dit hoofdstuk met wat je elders in dit statistisch jaarverslag terugvindt. De groep werklozen wordt hier gedefinieerd als de som van enerzijds alle “personen zonder betrekking die naar werk zoeken” (in EAK) en anderzijds de personen met een nog te beginnen betrekking. Het aantal werklozen, op deze manier gedefinieerd, ligt hoger dan het aantal werklozen dat beantwoord aan de ILO-criteria (bv. hoofdstuk 5) maar lager dan het aantal niet-werkende werkzoekenden bij de VDAB geregistreerd (bv. hoofdstukken 3 en 18).

In de tabellen over de werkzaamheids- en werkloosheidsgraad staan een aantal cijfers tussen haakjes. Dit zijn percentages die 1) het resultaat zijn van een breuk waarvan de noemer < 50 000 eenheden en 2) in de resultaten van de EAK tussen 1992 en 1999 sprongen vertonen groter dan 5 ppn. Deze percentages zijn louter indicatief en mogen niet als exacte cijfers geïnterpreteerd worden.

De algemene methodologie bij dit jaarboek kan onder het hoofdstuk ‘ algemene methodologie’ worden geraadpleegd.

Download

Bijlagen