Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Jongeren op zoek naar werk

06 jul. 2001 — SONAR

Beschrijving

De weg naar de arbeidsmarkt bezaaid met rozen of doornen?

Hoe succesvol doorlopen jongeren het lager en secundair onderwijs? Hoe snel vinden zij die niet verder studeren na het secundair onderwijs een job op de arbeidsmarkt en hoe stabiel is deze job? Voor welke job kiezen ze en zijn bij dit keuzeproces patronen te ontdekken qua sociale achtergrond? En hoe tevreden zijn de jongeren in hun eerste job? Deze vragen wordenin dit boek behandeld.

De antwoorden zijn gebaseerd op de enquête die de Studiegroep ‘Van Onderwijs naar Arbeidsmarkt’ (SONAR) in de periode oktober 1999-maart 2000 organiseerde onder ongeveer 3 000 jongeren (23 jarigen) die bevraagd werden over het verloop van de overgang van school naar werk. Een eerste deel van de resultaten werd reeds eerder gerapporteerd in ‘Jongeren in Transitie’ (Sonar, 2001).

Doorheen dit rapport staan rond de overgang van school naar werk een aantal aandachtspunten centraal nl. de man-vrouw verschillen en verschillen naar opleidingsniveau. Aandacht is er ook voor de ongekwalificeerde uitstromers en voor de vraag of keuzepatronen inzake beroep mede worden bepaald door de sociale afkomst.

Het begrip ‘eerste job’ waarmee we in dit rapport werken slaat op de eerste job van minstens 1 maand, allerlei kleinere jobs van kortere duur, bv. interimjobs van een week zijn hierbij niet meegerekend.

In de rapportering in dit boek wordt veel gebruik gemaakt van de gegevens van de activiteitenkalender, waarmee in de enquête het concrete verloop van zowel de schoolloopbaan als de zoektocht naar werk per jaar en per maand werd bevraagd. Hoe dit gebeurde wordt uitgelegd in bijlage 1. Om de gegevens over de duurtijd van deze zoektocht naar werk éénduidig interpreteerbaar te maken werden ze via enkele statistische technieken bewerkt, meer uitleg hierover vindt u in bijlage 2.

Rozen... en doornen tijdens de onderwijsloopbaan

Niet voor alle jongeren loopt de onderwijsloopbaan over rozen. Nagenoeg alle binnen deze enquête bevraagde respondenten begonnen in 1982 aan de lagere school, en verlieten deze doorgaans op leeftijd, dit is in het referentiejaar 1988. Iets meer dan 10% verliet de lagere school evenwel met enige vertraging. Vooral mannen lijken het lager onderwijs met iets meer problemen te hebben doorlopen dan vrouwen. Op 10% na die het secundair onderwijs later aanvatte, startten alle respondenten in 1988 aan het voltijds secundair onderwijs. Slechts iets meer dan de helft van de respondenten verliet het voltijds secundair onderwijs op leeftijd in het referentiejaar 1994. Meer dan 40% verliet het secundair onderwijs later dan in 1994. Ook hier presteerden de mannen slechter dan hun vrouwelijke studiegenoten en bijna 13% van de jongeren verliet het secundair onderwijs zonder diploma of getuigschrift op zak (= ongekwalificeerde schoolverlater)!

Bijna 23% van de respondenten, waaronder opvallend meer mannen dan vrouwen, verliet het onderwijssysteem na de secundaire studies. Ongeveer 77% van de schoolverlaters van het secundair onderwijs vatte hogere studies aan. Bijna 25% ging naar de universiteit, 12% zette de stap naar het hoger onderwijs van twee cycli en meer dan 30% begon aan het hoger onderwijs van één cyclus. Niettegenstaande nog 15% studeerde op het moment van de bevraging, is het toch interessant reeds na te gaan hoe ver men op 23-jarige leeftijd al gevorderd is in het hoger onderwijs. Van de jongeren die na het secundair onderwijs startten met universitaire studies, had 41% op de leeftijd van 23 jaar een universitair diploma op zak. Iets minder dan 1% van deze starters behaalde uiteindelijk een diploma in het hoger onderwijs van twee cycli en 16% behaalde een diploma van het hoger onderwijs van één cyclus. Tien procent van de universitaire starters zette deze hogere studies stop zonder enig diploma hoger onderwijs. Van de starters in het hoger onderwijs van twee cycli had ongeveer 40% de studies met succes afgerond; 15% van deze jongeren is in de loop der jaren overgestapt naar hoger onderwijs van één cyclus en behaalde daar een kwalificatie. De uitstroom uit het hoger onderwijs zonder enig diploma is hier dubbel zo groot als bij de starters aan de universiteit (20%). Toch was ook hier nog een aanzienlijke groep op het moment van de bevraging nog bezig met de studies (ongeveer 25%).

Meer dan 60% van de jongeren die na het secundair onderwijs hogere studies van één cyclus hebben aangevat, bereikte de eindstreep met succes. In deze groep vinden we nog ongeveer 7% studenten terug op 23 jaar. Daarnaast is 31% van deze studenten uitgestroomd zonder hoger diploma.

Snel en duurzaam aan de slag?

Bijna twee op drie jongeren blijft slechts maximaal 2 maand inactief voor ze hun eerste job aanvatten. Ongeveer 40% vat onmiddellijk na de studies de eerste job aan. Een kleine 10% heeft na 1 jaar nog steeds geen job, na vier jaar bedraagt het aandeel jongeren zonder eerste job nog 2,5%. Hoe langer men inactief blijft, hoe kleiner de kans wordt om aan de slag te geraken. Het scholingsniveau bepaalt mee de duurtijd voor het vinden van een eerste job: lager opgeleiden blijven beduidend langer inactief en werkloos.

De eerste job van mannen duurt bijna 1 jaar langer dan die van de vrouwen: vrouwen zijn meer dan mannen tewerkgesteld in tijdelijke contracten. Lager geschoolden veranderen sneller van job dan hooggeschoolden en ze hebben, meer dan de hooggeschoolden, reeds meer dan 1 job achter de rug op hun 23 jaar. Deze hogere jobmobiliteit heeft, meer dan bij hooggeschoolden, een onvrijwillig karakter voor lager geschoolden: zij worden meer geconfronteerd met ontslag.

Zo vader, zo zoon; zo moeder, zo dochter

Werken vader of moeder in een job van een elementair niveau, dan is de kans vrij groot dat ook de zonen of dochters in zulk soort job terechtkomen: de invloed van de beroepscategorie en het onderwijsniveau op dat van hun zonen/dochters is vrij reëel.

Ook in hun eerste jobkeuze volgen jongeren het patroon van de ouders. Heeft vader een technische job, dan kiest ruim 50% van de zonen ook voor een technische job. Moeders blijken hun dochters de voorliefde voor een job in de medische sfeer of het onderwijs door te geven.

Ondanks de geleverde inspanningen inzake gelijke kansenbeleid en de emancipatiestrijd, blijven jongens en meisjes traditioneel kiezen voor jongensberoepen en meisjesberoepen: meer dan 40% van de mannen komt in technische jobs terecht, meisjes komen in hoofdzaak in administratieve of commerciële alsook paramedische en verzorgende beroepen terecht.

Tevreden met en in hun eerste job?

Wat kwaliteit van de arbeid betreft, zijn de jongeren over hun eerste job vrij tevreden met de aangeboden arbeidsvoorwaarden, de arbeidsomstandigheden, de relaties met chef en collega’s en de arbeidsinhoud. Zij die kozen voor een job in de (para)medische sfeer en de onderwijssfeer blijken meer tevreden dan deze die opteerden voor een job in de handel of de industrie. De tevredenheid inzake promotiekansen wordt in alle sectoren laag ingeschat.