Ga verder naar de inhoud
Rapporten

De Vlaamse provincies in Europees perspectief

20 dec. 2001 — N. Van Mechelen

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2001, hoofdstuk 4.

Samenvatting

In dit hoofdstuk wordt de arbeidsmarkt in de Vlaamse provincies vergeleken met die in de regio’s van onze buurlanden. Vlaanderen komt hierbij naar voor als een streek met tamelijk veel provinciale verschillen, waar noch de extreem gunstige noch de bijzonder ongunstige uitersten vertegenwoordigd zijn. De werkloosheid is in alle Vlaamse provincies laag in vergelijking met de meeste regio’s in onze buurlanden. De geografische verschillen situeren zich in de omvang en vooral de sectorale samenstelling van de werkende bevolking.

Methodologie

In dit hoofdstuk worden de regionale arbeidsmarkten getypeerd aan de hand van een clusteranalyse.

De geografische afbakening van de regionale arbeidsmarkten gebeurt aan de hand van de ‘nomenclature of territorial units for statistics’ (NUTS) van Eurostat. Waar mogelijk wordt het niveau NUTS 2 gebruikt, zoniet NUTS 1 (onder meer voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Berlijn, Saksen, Ile de France) of het landenniveau (voor Groot-Hertogdom Luxemburg). Voor België en Nederland stemt de NUTS 2-indeling overeen met de provincies, voor Frankrijk met de ‘départements’ (de overzeese departementen werden buiten beschouwing gelaten), voor Duitsland met de Länder. Op deze manier worden 84 geografische eenheden onderscheiden.

Het nadeel van deze territoriale afbakening is het verschil tussen de geografische entiteiten van de diverse landen in ondermeer de omvang, de bevolkingsdichtheid en de beleidsautonomie van de entiteiten. In tegenstelling tot de andere regio’s kunnen de Duitse deelstaten (en uiteraard het Groot-Hertogdom Luxemburg) tot op zekere hoogte een eigen arbeidsmarktbeleid voeren. Voor een vergelijking met Duitsland zou de indeling van België in gewesten in plaats van in provincies wellicht meer aangewezen zijn. Omdat dit niet zou toelaten om de regionale arbeidsmarkt van Nederland en Frankrijk in de vergelijking te betrekken, werd toch de provinciale indeling behouden.

In tegenstelling tot in hoofdstuk 2 wordt voor alle geografische entiteiten (ook voor de Belgische) Eurostat als bron gehanteerd, met name de Labour Force Survey (LFS) in de regionale databank van Eurostat. De selectie van de arbeidsmarktindicatoren gebeurt met het oog op een optimale typering van de regionale arbeidsmarkt in een beperkt aantal clusters met duidelijk discriminerende kenmerken. De Ward-clustermethode werd gebruikt, met gestandaardiseerde variabelen.

Omdat de arbeidsmarktindicatoren in dit hoofdstuk gebaseerd zijn op Eurostatgegevens, kan het beeld van de Vlaamse provincies in dit hoofdstuk afwijken van andere cijfers in de Jaarboeken over de arbeidsmarkt in de Vlaamse provincie(s) van het Steunpunt WAV. De gegevens in deze jaarboeken zijn immers grotendeels afkomstig van administratieve bronnen. Bovendien staat in deze jaarboeken de vergelijking van de provinciale arbeidsmarkt met het Vlaamse Gewest centraal, terwijl in dit hoofdstuk vergeleken wordt met de regio’s uit onze buurlanden. Zo kan het bijvoorbeeld dat Antwerpen in hoofdstuk 5 beschreven wordt als een regio waar de industrie ondervertegenwoordigd is (het aandeel van de industrie in de totale werkgelegenheid bedraagt volgens Eurostat 28,1%, tegenover 31,0% gemiddeld in de beschouwde regio’s), terwijl in de Vlaamse context Antwerpen naar voor komt als een provincie waar de industrie zeer sterk staat.