Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Evolutie van de werkloosheid

20 dec. 2000 — D. Malfait

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2000, hoofdstuk 3.

Samenvatting

Het afgelopen jaar kende de werkloosheid in het Vlaams Gewest een gunstige evolutie. Gemiddeld werden er in 2000 ongeveer 22 500 nwwz minder geteld dan in 1999, waarmee de daling (-11,7%) zich ten aanzien van de vorige periode (1998-1999) verder zet (-10,3%).

De forse daling is enerzijds te verklaren doordat er minder mensen werkloos worden én anderzijds doordat de langdurige werkloosheid sterk daalt. Bovendien is deze daling niet enkel en alleen meer toe te schrijven aan schorsingen en uitschrijvingen van ouderen, maar ook door een effectieve doorstroom van werkloosheid naar werk. Vooral bij de jongeren en de laaggeschoolden daalt de (langdurige) werkloosheid o.m. ten gevolgen van activeringsmaatregelen.

Ondanks deze ‘goed-nieuws-show’ zijn er toch enkele storingen, m.n. de situatie bij de veertigplussers en bij de niet-Europese nwwz. Zo stellen we vast dat de werkloosheid bij de vijftigplussers in werkelijkheid stijgt en dat de werkloosheid nagenoeg stabiliseert bij de 40 tot 49-jarigen. Daarnaast daalt de werkloosheid amper bij de Marokkanen, en stijgt het aantal andere niet-Europese nwwz. Het betreft hier de zgn. ‘geregulariseerden’.

Methodologie

De werkloosheid wordt geoperationaliseerd aan de hand van de officiële registratie van de arbeidsreserve, m.n. de inschrijving als niet-werkende werkzoekende (nwwz) bij de VDAB. Uitzonderlijk wordt hiervan afgeweken, bv. bij een internationale vergelijking, en operationaliseren we de werkloosheid als de ILO-werkloosheid (zie ook het globale schema).

Om de evolutie op jaarbasis vergelijkbaar te maken en om seizoensschommelingen te neutraliseren gebruikten we jaargemiddelden (berekend als één twaalfde van de som van de maandgemiddelden). Het jaargemiddelde voor 2000 wordt geraamd op basis van de gegevens van de eerste negen maanden van 2000 en de geraamde maandgegevens voor het laatste kwartaal van 2000. De raming voor de drie maanden uit dit laatste kwartaal gebeurt a.d.h.v. de evolutie tijdens deze maanden in het voorgaande jaar, toegepast op 2000.

De werkloosheidsgraad wordt berekend door het aantal werklozen af te zetten tegen de beroepsbevolking. Doorgaans komt dit overeen met de verhouding ‘aantal nwwz / (aantal nwwz + aantal EAK-werkenden)’. Uitzondering is de berekening van de werkloosheidsgraad naar nationaliteit. Hier ontbreken EAK-gegevens over het aantal werkenden, en gebruiken we alternatief cijfermateriaal over het aantal werkenden naar nationaliteit, afkomstig van MTA en RSVZ. MTA geeft het aantal loontrekkende werknemers in het Vlaams Gewest naar nationaliteit voor 1997. Deze (meest recente) gegevens gebruiken we om 1998 én 1999 te ramen. Voor de raming van het aantal zelfstandigen en helpers wordt gebruik gemaakt van de RSVZ-gegvens m.b.t. 31 december 1998. Zelfstandigen en helpers worden hier als één groep behandeld, en gegevens van deze groep naar nationaliteit zijn enkel beschikbaar op Belgisch niveau. De raming van deze groep (zelfstandigen en helpers) van vreemde nationaliteit voor het Vlaams Gewest, gebeurde per nationaliteit afzonderlijk door de verhouding tussen het aantal inwoners tussen 15 en 64 in het Vlaams Gewest en het aantal inwoners tussen 15 en 64 in België als sleutel toe te passen op de geciteerde RSVZ-gegevens. De raming van deze groep van Belgische nationaliteit gebeurt enigszins anders: het aandeel Belgen in de totale Vlaamse bevolking tussen 15 en 64 jaar wordt toegepast op het totaal aantal zelfstandigen en helpers in het Vlaams Gewest. De som van de MTA-component en de RSVZ-component geeft per nationaliteit een aanduiding voor het totaal aantal werkenden op beroepsactieve leeftijd. Merk op dat de ramingen van het het aantal werkenden voor 1998 en voor 1999 identiek zijn aan elkaar bij deze oefening.

De impact van ‘inactiveringsmaatregelen’ werd voor de periode 1994-1999 geraamd als het effect dat twee maatregelen op de evolutie van het aantal nwwz hebben gehad, met name de schorsing als nwwz omwille van langdurige werkloosheid, en de uitschrijving als nwwz van oudere nwwz (bron RVA).

Schorsingen omwille van langdurige werkloosheid (artikel 80). Een werkloze kan het recht op werkloosheidsuitkering verliezen omwille van ‘abnormaal langdurige’ werkloosheid. Deze schorsingen van onbepaalde duur zijn van toepassing wanneer de werkloosheidsduur de gemiddelde duur van de (sub)regio vermenigvuldigd met 1,5 overschrijdt, en de werkloze tegelijkertijd aan bepaalde voorwaarden voldoet (m.n. jonger zijn dan 50 jaar, een uitkering als samenwonende hebben, een jaarlijks netto-belastbaar gezinsinkomen hoger dan 624 249 BEF hebben). De wijziging van artikel 80 in januari 1996 hield een verstrenging in doordat de maximale werkloosheidsduur om niet geschorst te worden wegens langdurige werkloosheid werd teruggebracht van twee naar anderhalve keer de gemiddelde werkloosheidsduur in een bepaalde (sub)regio. De berekening van het effect van de invloed van deze schorsingen op de evolutie van (het jaargemiddelde van) het aantal nwwz tussen de jaren X-1 en X gebeurt met behulp van de acht kwartaalgegevens over de uitgesproken schorsingen in X-1 en X. Elk van deze acht gegevens wordt gewogen volgens zijn impact op deze evolutie. Ter illustratie geven we de berekening voor de periode 1998-1999. De schorsingen in het eerste kwartaal van 1998 hebben een impact van 1/12e op het verschil van het jaargemiddelde van het aantal nwwz van 1998 en dat van 1999, en worden daarom pas voor dit aandeel in rekening gebracht. Het totale effect van de schorsingen op de evolutie van het aantal nwwz tussen 1998 en 1999 is bijgevolg als volgt berekend: 1/12 * (aantal schorsingen in eerste kwartaal 1998) + 4/12 * (aantal schorsingen in tweede kwartaal 1998) + 7/12 * (aantal schorsingen in derde kwartaal 1998) + 10/12 * (aantal schorsingen in vierde kwartaal 1998) + 11/12 * (aantal schorsingen in eerste kwartaal 1999) + 8/12 * (aantal schorsingen in tweede kwartaal 1999) + 5/12 * (aantal schorsingen in derde kwartaal 1999) + 2/12 * (aantal schorsingen in vierde kwartaal 1999).

Uitschrijvingen van oudere werklozen. Werkzoekende volledig werklozen vanaf 50 jaar, die langer dan een jaar werkloos zijn, kunnen vrijgesteld worden om werk te zoeken. In dat geval worden ze niet meer als nwwz beschouwd en categoriseren we hen onder de vrijgestelde ‘ouderen’. De wijziging op 1 januari 1996 van de werkloosheidsregelementering aangaande de ‘ouderen’ bestond er ten eerste in dat oudere werklozen tussen 50 en 54 jaar niet langer een verminderde arbeidsgeschiktheid moeten aantonen en ten tweede dat de minimale werkloosheidsduur om tot het stelsel toe te treden werd teruggebracht van twee tot één jaar. De invloed van de uitschrijving van oudere nwwz op de evolutie van het aantal nwwz, wordt benaderd door het gemiddeld aantal ‘oudere’ vrijgestelden in jaar X te vergelijken met het gemiddeld aantal ‘oudere’ vrijgestelden in jaar X-1.

Andere maatregelen. Naast deze institutionele maatregelen kunnen ook andere maatregelen een invloed hebben op de werkloosheidsevolutie, zoals schorsingen van onbepaalde duur wegens vrijwillige werkloosheid en allerlei vrijstellingen. Vrijstelling kan verleend worden omwille van familiale of sociale reden (werkloosheidsonderbreking), omwille van beroepsopleiding, omwille van andere redenen, en omwille van PWA-activiteiten. Werkzoekende werklozen die actief zijn in een Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap (PWA) kunnen vrijgesteld worden van zodra ze 120 uren hebben gepresteerd in de periode voorafgaand aan de refertemaand.

De algemene methodologie bij dit jaarboek kan onder het hoofdstuk ‘ algemene methodologie’ worden geraadpleegd.

Download

Bijlagen