Ga verder naar de inhoud

Werkenden

De werkloosheidsgraad is een veel gebruikte indicator om de arbeidsreserve in kaart te brengen. Heel wat potentiële arbeidskrachten en beschikbaar arbeidsvolume worden echter niet gevat in de werkloosheidscijfers. Het gaat bijvoorbeeld om werkenden die ruimer ingezet kunnen worden en om niet-beroepsactieven die potentieel toch inzetbaar zijn. Op deze pagina focussen we ons op de werkenden. Om een dieper en genuanceerder zicht te krijgen op het arbeidspotentieel bij het niet-traditionele arbeidsaanbod gebruiken we data afkomstig uit de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) en het Datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale Bescherming (DWH AM&SB). De gehanteerde definities wijken af, maar de combinatie van beide bronnen leidt tot leerrijke inzichten over deelpopulaties van de Vlaamse bevolking en hun mogelijk arbeidspotentieel.

Tijdsgerelateerde ondertewerkstelling

De Labour Force Survey (LFS) is een door Eurostat gecoördineerde bevraging in de lidstaten van de Europese Unie. De uitvoering van de Belgische variant, de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK), gebeurt onder de verantwoordelijkheid van Statbel. Om vergelijkbaarheid tussen landen mogelijk te maken, worden in de LFS/EAK ILO-definities gehanteerd. Iemand wordt bij de werkenden geteld indien deze persoon gedurende de referentieweek minstens een uur betaalde arbeid heeft verricht. Hier vinden we echter ook een belangrijke groep terug die niet volledig ingezet wordt op de arbeidsmarkt, namelijk de tijdsgerelateerde ondertewerkgestelden. Het gaat hier om mensen die reeds aan de slag zijn, maar graag meer uren willen presteren en daar (tijdelijk) de kans niet toe krijgen.

In 2023 gaf 3,4% van de werkende bevolking in Vlaanderen op arbeidsleeftijd aan dat het aantal gepresteerde uren niet beantwoordt aan de gewenste of gewoonlijke arbeidsduur. Zo zijn er deeltijds werkenden die graag meer uren zouden presteren, en voltijds werkenden die een tijdelijke reductie van de arbeidsuren ervaren omwille van overmacht of economische redenen (tijdelijke werkloosheid). In 2019 was het aandeel tijdsgerelateerde ondertewerkgestelden binnen de werkende bevolking 3,5%. Door de COVID-19-crisis en het veelvuldig gebruik van tijdelijke werkloosheid als buffer, was deze groep in 2020 toegenomen tot 7,3%, een stijging van 3,8 procentpunten. Vanaf 2022 zitten we terug op het niveau van voor de coronacrisis. Indien we deze groep opsplitsen naar sociodemografische kenmerken, blijkt de tijdsgerelateerde ondertewerkstelling het grootst bij de jongeren en personen geboren buiten de EU-27. In 2023 ging het in Vlaanderen over respectievelijk 7,9% en 6,0% van de werkende deelgroep. Ten opzichte van 2019 nam de ondertewerkstelling licht af bij de meeste groepen, of bleef deze rond hetzelfde niveau. Bij personen die hinder ervaren door een handicap, aandoening of ziekte merken we een iets sterkere daling van 1,1 procentpunten. Bij de jongeren daarentegen zien we een toename van 1,0 procentpunten. Mannelijke arbeidskrachten, 55-plussers, personen die geen hinder ervaren door een handicap, aandoening of ziekte en hooggeschoolden slagen er het meest in om een job te bemachtigen waarbij het aantal arbeidsuren beantwoordt aan het gewenst aantal uren.

We stellen cijfers over tijdsgerelateerde ondertewerkstelling op basis van EAK ter beschikking voor België, de gewesten en de provincies. Hiernaast bekijken we in ons dashboard ‘Vlaanderen binnen Europa’ het aandeel deeltijds ondertewerkgestelden als aparte subgroep. Deze indicator komt overeen met de definitie van Eurostat en geeft het aandeel deeltijds werkende personen weer die graag meer uren willen werken en ook binnen twee weken beschikbaar zijn om dat te doen. Momenteel bevat dit dashboard nog cijfers tot en met 2022. Vlaanderen scoort met 2,6% ondertewerkgestelden in de werkende bevolking anno 2022 ongeveer op het EU-27 gemiddelde.

Diepgaandere analyses worden uitvoerig besproken in onze rapporten. We wijzen hier echter op een methodologische aanpassing. In 2021 werd de EAK grondig hervormd waardoor bepaalde groepen van de arbeidsreserve niet meer te repliceren zijn. Daarenboven heeft ook Eurostat, het Europese bureau voor de statistiek, bepaalde definities gewijzigd. Doordat we zoveel mogelijk willen aansluiten bij de Europese definities en we gebonden zijn aan de mogelijkheden van de data, hebben we vanuit het Steunpunt Werk onze methodologie voor bepaalde groepen aangepast. Hierdoor zijn de data voor publicaties van voor 2022 afwijkend van de cijferreeksen op onze website en recente publicaties over de arbeidsreserve.

Ziekte, invaliditeit of ongeval

Een andere belangrijke groep van arbeidspotentieel bij de werkenden omvat de personen met een arbeidscontract in ziekte, invaliditeit of ongeval. We kunnen hen het beste in beeld brengen via het Datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale Bescherming (DWH AM&SB). In het DWH AM&SB wordt iemand als werkend beschouwd indien de persoon een arbeidscontract heeft (onderhevig aan de Belgische sociale zekerheid) of sociaal verzekerd is als zelfstandige of helper. We splitsen de werkenden op in regulier werkenden, werkenden met (tijdelijke) vermindering van tewerkstelling, werkenden in (tijdelijke) ziekte, invaliditeit of ongeval, en werkenden met een pensioenuitkering. In 2019 was er een omvangrijk aantal personen dat een arbeidscontract heeft of geregistreerd is als zelfstandige of helper, maar zich tegelijkertijd bevindt in een stelsel van (tijdelijke) ziekte, invaliditeit of ongeval. Deze groep was met 193 600 personen groter dan de werklozenpopulatie en omvatte 4,8% van de bevolking tussen 18 en 64 jaar. De meesten van hen bevinden zich in invaliditeit (98 300 personen) of zijn gekend bij een van de verschillende ziekenfondsen (86 900 personen). Vrouwen zijn oververtegenwoordigd in deze groepen. Dit geldt zowel voor de kortere arbeidsongeschiktheid (mutualiteit) als de langere uitval in invaliditeit. Daarnaast constateren we dat jongere leeftijdsgroepen zich relatief vaker in werkend en mutualiteit bevinden, wat voor een deel te maken heeft met het moederschaps- en vaderschapsverlof dat onder deze categorie valt en in groteren getale wordt opgenomen door 25- tot 49-jarigen. De leeftijdscategorie 50- tot 64 jaar is daarentegen vaker vertegenwoordigd in de categorie invaliditeit.

In de toekomst zullen we ook via deze bron het arbeidspotentieel verder monitoren. Momenteel kan je de betreffende data raadplegen via onderstaande rapporten.

Beter voorkomen dan genezen

Het aantal personen in ziekte vertoont de laatste jaren een continue stijging. De verklaringen hiervoor zijn divers. Enerzijds is er een duidelijk demografisch effect. Vooral de gestegen participatiegraad van vrouwen en hun stijgende pensioenleeftijd hebben een impact. De combinatie van complexer wordende jobs met zorgtaken zorgt voor toenemende druk op de actieve bevolking. Ook de omstandigheden op de werkvloer spelen een rol, aangezien musculoskeletale aandoeningen en in sterk toenemende mate mentale en psychologische problemen de voornaamste oorzaken zijn voor arbeidsongeschiktheid. Wie zich in ziekte of invaliditeit bevindt en nog een contract heeft of werkt als zelfstandige of helper, staat in principe nog dicht bij de arbeidsmarkt. Omdat het erg moeilijk is om na een langere afwezigheid door ziekte de weg naar een job of de arbeidsmarkt terug te vinden, is preventie een van de belangrijkste tools om deze problematiek aan te pakken. We moeten zo goed mogelijk vermijden dat werkenden uitvallen.